PUBERS EN ETEN

Onze kinderen eten niet,
ze knagen.
Ik kan werkelijk geen ander woord bedenken.
De binnenkant van de boterham gaat nog,
maar de korsten worden opgeknaagd.
Idem voor groente,
een klein vliesje in een appel,
een groen stukje in de aardappel,
nou ja,
knaagkinderen hebben we.
Tot op zekere hoogte dan.
En tot op zekere (leef)tijden.
Want de laatste weken vindt er een vreemde wending in het eetdeel van ons leven plaats.
Die wending vindt plaats bij Geurt jr en Linde.
Zij eten.

Zij eten bijvoorbeeld gelijk na het eten.
Of ze brood mogen.
Dat vragen ze,
om 18.15,
als we het eten net achter de kiezen hebben.
En een bak yoghurt.
En voor ze gaan slapen nog één.
En tussendoor speuren ze in de la naar lekkers,
mergpijpen,
of chocolade,
nee,
mag niet?
O, dan bakken we tosti’s,
en Geurt jr bakt voor zichzelf soms drie eieren,
en daarna heeft hij nog honger.

Ze vinden restjes cake,
en de laatste snoepjes in een snoeprol,
van die dingen waarvan ze weten dat ik ‘ja’ zeg als ze erom vragen.

Laatst zei Geurt sr tijdens het natafelen:
Ze hebben een ongetemde trek in eten.
(Hij zei het alsof hij een Columbiaanse ontdekking deed;
ik had het vier weken geleden al geconstateerd.
Niet om arrogant te doen ofzo, hoor,
maar ik bedoel: dit zijn gewoon de feiten.)

Ja,
zei ik,
en we knikten eenparig als twee oudjes die hoofdschuddend de veranderende wereld overdenken.
(Kort gezegd knikten we dus hoofdschuddend:
dat was best een hele kunst.)

Geurt jr schoof naast ons aan tafel,
met drie broodjes met pasta.

Ze eten voor het vaderland,
zei Geurt weer ietwat verbijsterd,
wat ik een prachtige constatering vond.

Het schijnt iets puberaals te zijn.
Begreep ik.
Dat je opeens een ongetemd voor het vaderland etend kind hebt.
Of twee in één keer, in ons geval.
Ze inspireren elkaar, denk ik.

Ik ga ze vullen met gezondheid,
zei ik terug,
en ik nam het me ook werkelijk innerlijk ferm voor.
En in die fase zit ik nu dus.
Gezondheid als bijgerecht blijvend serveren.
Dus peren snijden.
Of appels.
Voor het vaderland.