PLEEGZORG

Vorige week lunchten we met onze ex-pleegdochter.
Zij is inmiddels 22 en zelfstandig,
en er zijn slechts restjes pleegkind in haar over.

Toe,
zeiden we boven ons broodje brie,
toe,
geef ons even feedback.
Wat hebben wij verkeerd gedaan?

Ik zette me schrap,
niet omdat ik me bewust was van grove fouten,
maar wel omdat het iets engs blijft.
Feedback vragen.
Dan treedt de innerlijke ‘schrapzetting’ automatisch op.

Zij talmde wat,
beschroomd.

Gewoon eerlijk,
zeiden wij.
Daar leren we van.
Kom maar op.

Nou, één ding,
zei ze.
Ik moest van jullie naar JV (= jeugdvereniging).
Zo ontmoet je leeftijdsgenoten,
zeiden jullie dan.
Maar ik had daar geen behoefte aan,
ik vond het echt niks aan.

Ik knikte begripvol,
geen gespeelde begripvolheid,
ik begreep het echt,
en met terugwerkende kracht dacht ik:
Tjonge, wat dom van ons.

En wat moeten we blijven doen,
vroeg ik.
Bij een volgend pleegkind.

Zij haalde haar schouders op,
niet onverschillig,
eerder verlegen om haar eigen antwoord.

Nou,
zei ze.
Gewoon:
Er zijn.
Maar dat is nogal logisch.

Ja,
zei ik met halfvolle mond.
Nogal logisch.
(Wetend dat het totaal niet nogal logisch is,
dat het pijnlijk genoeg niet nogal logisch is in Nederland,
dat ouders ‘er gewoon zijn’,
en dat wisten we even allemaal.

En toen zei ze:
En jullie waren een gewoon gezin.
Ik was niet bijzonder.
Ik kwam echt bij een gewoon gezin.
Als een gewoon kind.

Staat genoteerd,
mompelde ik, lichtelijk ontroerd.
En nu mompel ik het jullie kant op.
Gezocht.
Pleeggezinnen.
Graag zo gewoon mogelijk.
Opdracht:
Er zijn.

@timondichterbij