Debat tussen moeder en kind(eren)

Als de kinderen bij ons één ding geleerd hebben, dan is het het volgende:
Zeuren helpt.
Gewoon doorzeuren.
Helpt echt.

Laatst wilden ze naar het zwembad.
Linde, Geurt en Jan.

Nee,
zei ik zonder nadenken.
Niet nodig.

Aaaah, waarom niet,
begon het koor.

Dat zeg ik toch?
zei ik.
Niet nodig.

Moet dan altijd alles nóóódig zijn??
(Dat was Linde.)

Ongeveer op dit punt begon ik met nadenken.
Waarom zei ik eigenlijk nee?
Maar hup, zei ik tegen mezelf.
Consequent blijven.

Vraag maar aan papa,
mompelde ik.
(O, wat zwak.
O, wat een zwakkerd ben ik.)

Twee minuten later:
Papa zegt dat we het aan u moeten vragen.

Nou, mijn antwoord weet je al,
zei ik zo gespierd mogelijk,
zo van: ik laat niet met me sollen,
duh.

Maar we betalen het zélf.
(Geurt jr.)
En we gaan met z’n drieën, zo leuk!
(Linde).
Ik wil zo graahaaag!
(Jan.)

Argumenten kunnen een moederhart bedelven,
werkelijk waar.
En debattechnisch gezien stond ik ook achter.
Ik had één argument.
Zij drie.
Op zulke momenten moet je ze ook de debatwinst gunnen.
Dat maakt mij geen zwakkerd,
dat maakt mij een buitengewoon redelijk mens.

Goed dan,
zei ik,
en het klonk als een klein kind dat haar zin opgaf.
Zij stoven al weg richting zwempak en handdoek,
en ik weet bijna zeker dat ze op de trap tegen elkaar sisten:
Zeuren helpt echt!
Nee, jullie hadden gewoon de beste argumenten,
wilde ik ze naroepen,
om mijn redelijkheid te benadrukken,
maar in plaats daarvan ging ik thee zetten.
En die dronk ik even later op, met Geurt,
heel bedaard aan de keukentafel.

Vind je mij een zwakkerd?,
vroeg ik
Een wat?,
zei hij.
Een zwakkerd,
zei ik.
O. Neuh,
zei hij.

Erkennen dat de ander in een debat betere argumenten heeft is toch eigenlijk uitzonderlijk krachtig?
vroeg ik toen.

Ja,
zei hij.
Uitzonderlijk krachtig.

En terwijl zij richting zwembad stiefelden, dronken wij zelfgenoegzaam onze thee in de lentezon.